De dood

Ik sta even stil in het felle licht van de gang. Links een verlaten receptie, rechts een onbemand karretje met drinken: spitsuur in het ziekenhuis. Ik loop verder opzoek naar jouw kamer tot ik de misselijkmakende combinatie van nepleer doordrenkt met kattenpis, nat tabak en een zoete zweem van raketjes ruik. Ik heb je al geroken nog voordat ik je naam op het bordje heb gezien.

Even twijfel ik of ik me niet gewoon moet omdraaien: weg van de geur, weg van de ellende, weg van jou. Maar ik beheers de behoefte om met grote passen terug naar de parkeerplaats te rennen en zet een stap de kamer in. Je ligt met dat verschrikkelijk magere lijf van je in een veel te groot en wit ziekenhuisbed. Je grijze haar ligt als een vervilte knot in je nek en je probeert je nagels schoon te peuteren. Een beetje beschaamd kijk je naar me op met intens ingevallen ogen in een asgrauw gezicht. Lieve mama, wat een ellende.

Jarenlang heeft de dood aan je getrokken. De ene keer met grote inhalige rukken, soms met alleen een arm op je schouder die je vriendelijk maar vastberaden, mee de afgrond in probeerde te trekken. En nu hangt de dood met zijn hele gewicht aan je magere lijf, je voelt zijn gewicht alleen zelf al een hele tijd niet meer. Je blijft maar roepen dat je niet dood wilt gaan, dat je hier uit komt, dat je beter wordt. Maar als ik mijn zusje aankijk die naast je op het bed zit weten we allebei dat dit het moment is waar we ons al jaren een voorstelling van proberen te maken. Je ligt in het ziekenhuis en komt er niet meer uit.

Vanuit het niks zeg je zacht: “Ik wil op vakantie” en wijst naar de poster tegenover je bed. Het is een zonsondergang aan zee. De oranje lucht kleurt blauw en gaat naadloos over in zee. Je droomt een beetje weg en mompelt “daar wil ik zijn, helemaal alleen”. Ik bedenk me dat dit precies is wat die poster hoort te doen: een uitzicht geven op betere tijden. Voor mij is het een verschrikkelijk saaie poster, maar voor jou je laatste toevluchtsoord.

Hoe verschrikkelijk de sfeer in de kamer ook is, we lachen toch ook een heleboel. Om de gekke dingen die je zegt en om hoe hachelijk de situatie is. Maar het meest lachen we om jou die wel bezeten lijkt van raketjes. Je laat iedereen ze meebrengen en propt ze naar binnen. Het geluid van schrapende tanden op ijs wordt direct afgewisseld met luid geborrel uit je buik. De raketjes gaan er met de dezelfde noodgang in als uit. Overal staan kartonnen bakjes met raketjeskots. Als ik voorover leun om je een kus te geven ruik ik die zoete, weeïge geur. Een raketje stond ooit gelijk aan een warme zomerse dag op het strand, maar nu ruikt een raketje als het zware parfum van de dood.

De dagen gaan voorbij en na heel veel momenten waar je het halve ziekenhuis op zijn kop zet ben je ineens moegestreden. We zitten in de ambulance en het ziekenhuis verdwijnt langzaam in de ruit, met grote ogen vol angst vraag je “waar gaan we ook alweer naartoe?” en ik moet denken aan die stomme dertien-in-een-dozijn-poster als ik antwoord: “we gaan naar het hospice”. Je laatste reis is helaas geen strandvakantie maar wel een zonsondergang.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s